Vandaag heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg persbericht nr. 141/20 vrijgegeven over het oordeel in de Franse rechtszaak C-663/18.
De rechtszaak gaat over twee Franse directeuren van een bedrijf dat CBD vape-olie voor elektronische sigaretten in Frankrijk distribueerde. De CBD werd geproduceerd in Tsjechië uit legale hennepplanten en geëxtraheerd uit de volledige plantbiomassa, inclusief de cannabisbladeren en -bloemen.
In het oordeel vindt het Hof dat EU-recht, in het bijzonder de bepalingen over het vrije verkeer van goederen tussen EU-lidstaten (waaronder Noorwegen en Zwitserland), nationale wetgeving zoals die ter discussie staat, uitsluit.
Het Hof merkt op dat de bepalingen over het vrije verkeer van goederen binnen de Europese Unie (Artikelen 34 en 36 VWEU) van toepassing zijn, aangezien de CBD in kwestie in de hoofdprocedure niet als een 'narcotische drug' kan worden beschouwd.
Het Hof merkt op dat om de termen 'drug' of 'narcotische drug' te definiëren, EU-recht onder andere verwijst naar twee Verenigde Naties conventies: de Conventie over Psychotrope Stoffen en de Enkelvoudige Conventie over Narcotische Drugs. CBD wordt echter niet genoemd in de eerste en, hoewel het waar is dat een letterlijke interpretatie van de laatste zou kunnen leiden tot de classificatie ervan als een drug, voor zover het een cannabisextract is, zou zo'n interpretatie in strijd zijn met de algemene geest van die conventie en met haar doelstelling om 'de gezondheid en welzijn van de mensheid te beschermen'. Het Hof merkt op dat, volgens de huidige stand van wetenschappelijke kennis, die in aanmerking moet worden genomen, het betreffende CBD, in tegenstelling tot tetrahydrocannabinol (algemeen bekend als THC), een ander cannabinoïde uit hennep, geen psychotroop effect of schadelijk effect op de menselijke gezondheid lijkt te hebben.
Het Hof vindt vervolgens dat de bepalingen over het vrije verkeer van goederen lokale wetgeving uitsluiten. Het verbod op de marketing van CBD vormt een maatregel die gelijk staat aan kwantitatieve beperkingen op importen, verboden door Artikel 34 VWEU. Het Hof wijst er echter op dat die wetgeving gerechtvaardigd kan worden op een van de gronden van openbaar belang die zijn vastgelegd in Artikel 36 VWEU, zoals het doel van de bescherming van de volksgezondheid aangevoerd door de Franse Republiek, mits die wetgeving geschikt is om het bereiken van dat doel te verzekeren en niet verder gaat dan noodzakelijk is om het te bereiken.
Hoewel die laatste beoordeling aan de nationale rechtbank is, biedt het Hof in dit opzicht twee inzichten.
Ten eerste merkt het op dat het lijkt dat het verbod op marketing geen invloed zou hebben op synthetische CBD, die dezelfde eigenschappen zou hebben als de betreffende CBD en die als vervanging daarvoor gebruikt zou kunnen worden.
Ten tweede accepteert het Hof dat de Franse Republiek inderdaad niet verplicht is om aan te tonen dat de gevaarlijke eigenschap van CBD identiek is aan die van bepaalde narcotische drugs. Echter, de nationale rechtbank moet beschikbare wetenschappelijke gegevens beoordelen om ervoor te zorgen dat het beweerde reële risico voor de volksgezondheid niet lijkt te zijn gebaseerd op puur hypothetische overwegingen.
Een beslissing om de marketing van CBD te verbieden, wat inderdaad het meest restrictieve obstakel voor de handel in producten die rechtmatig zijn geproduceerd en vermarkt in andere lidstaten vormt, kan alleen worden aangenomen als dat risico voldoende vastgesteld lijkt.
De Franse autoriteiten hebben natuurlijk niet kunnen aantonen dat CBD een risico voor de volksgezondheid vormt en hebben dus de zaak tegen de twee voormalige directeuren van het Franse bedrijf verloren.
Deze gerechtelijke beslissing zal voorrang hebben in alle EU-lidstaten.
Bronnen:
Curia.europa.eu (persbericht en volledig oordeel in het Frans).
Verordening (EU) Nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van regels voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van steunregelingen binnen het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) Nr. 637/2008 en Verordening (EG) Nr. 73/2009 van de Raad (PB 2013 L 347, blz. 608); Verordening (EU) Nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten en tot intrekking van Verordeningen (EEG) Nr. 922/72, (EEG) Nr. 234/79, (EG) Nr. 1037/2001 en (EG) Nr. 1234/2007 van de Raad (PB 2013 L 347, blz. 671).
Verenigde Naties Conventie over Psychotrope Stoffen, 1971, gesloten in Wenen op 21 februari 1971, Verenigde Naties Verdragenreeks, vol. 1019, Nr. 14956).
Enkelvoudige Conventie over Narcotische Drugs, 1961, gesloten in New York op 30 maart 1961, zoals gewijzigd door het Protocol van 1972 (Verenigde Naties Verdragenreeks, vol. 520, Nr. 7515).